Vastgoed laat dus goud (2.97%), spaarboekjes (3,14%), spaarrekeningen (0,35%) en zelfs overheidsobligaties (5,67%) ver achter zich (op 40 jaar). De cijfers houden rekening met de huuropbrengsten en de veronderstelling dat je gemiddeld 3 procent van de woningwaarde uitgeeft aan kosten. Wie zijn pand niet verhuurt en alleen rekent op de waardestijging, ziet een huis nog altijd 5,11% opbrengen, en een appartement 4,68%.*
Investeren in vastgoed betekent bovendien profiteren van het hefboomeffect. Een vastgoedinvestering laat namelijk toe een deel van de aankoop te financieren met eigen vermogen, en een (groter) deel met een lening. Op die manier wordt een meerwaarde gerealiseerd ten opzichte van een financiering met volledig eigen middelen.
Wie al zijn spaargeld in één project investeert, speelt op veilig, en creëert een beperkte opbrengst door de verwachte meerwaarde en huurinkomsten. Wie echter hetzelfde bedrag aan eigen inbreng verdeelt over meerdere projecten, en de rest van het geld leent bij de bank, ziet hefbomen in werking treden die het rendement van de investering verhogen. Voor elk project kan je immers rekenen op huurinkomsten en een mogelijke meerwaarde. En dat met dezelfde eigen inbreng.