Het was duidelijk te zien hoe euforisch jullie waren na elke goede prestatie van een teamgenoot, zeker in vergelijking met andere landen. Was de teamspirit altijd al zo goed?
Er is de laatste jaren heel wat veranderd. We proberen zoveel mogelijk samen te zijn en samen te trainen. 10-15 jaar geleden was het meer Vlaanderen tegen Wallonië en andersom. Sinds de nieuwe hoofdtrainers er zijn, kozen zij resoluut voor een andere aanpak: volledige samenwerking tussen beide landsdelen.
We zijn een heel klein land, waardoor we maar een uurtje moeten rijden om met elkaar te trainen. Dat zorgt voor een hechte band tussen teamgenoten. Er is nog altijd een kleine taalbarrière, maar we praten gewoon Nederlands, Frans en Engels door elkaar. En ja, al die uren dag in dag uit samen trainen zorgen automatisch voor een hechtere band. Daarin maken we het verschil met andere, grotere landen zoals bijvoorbeeld Spanje of Frankrijk. Hun atleten trainen apart, verspreid over het land. Zij zien elkaar dus veel minder.
Van een geslaagde zet gesproken! Je draait ondertussen al een eind mee in het team waarvan je nu al enkele jaren kapitein bent. Hoe is gymnastiek voor jou begonnen?
Ik denk dat we dan terug moeten naar toen ik 8-9 jaar was. Mijn zus deed toen aan acrobatische gymnastiek en dus ik gaf dit eens een kans. Ik voelde al snel aan dat dit niet echt mijn ding was. Uiteindelijk ben ik met mijn beste vriend gestart met turnen. We hadden beiden als kind veel te veel energie, dus moesten we wel iets van sport doen. (lacht).
Mijn eerste club van degelijk niveau was in Sint-Niklaas. Daar werd ik gescout door een van de topsport-coaches om in het regionale trainingscentrum van Dendermonde te turnen. Uiteindelijk eindigde ik niet veel later in het Vlaams Nationale Centrum in Gent. Vanaf toen kon ik mezelf een volwaardig topsporter noemen.